6. Neerslagvorm.
Het voorspellen van de neerslagvorm is één van de meest uitdagende problemen in de meteorologie. Niet alleen sneeuw of regen, maar ook: hoe groot is de regendruppel of is er motregen? En: is er kans op woestijnzand of is ijsregen mogelijk?
Regen.
Regen bestaat uit druppels van 0,5 tot 4 mm. Grotere druppels vallen uit elkaar en kleinere druppels zijn motregen of verdampen. Regen ontstaat vooral in fronten en natuurlijk bij buien. Dit vooral bij het Wegener-Bergeron-proces. Daarbij is er een mengeling van ijsdeeltjes en waterdruppels, die elkaar doen aangroeien. Grotere druppels ontstaan vooral bij vrij hoge buienwolken. Druppels groter dan 4 mm in doorsnee zijn hagelstenen die net zijn gesmolten.
Motregen.
• Bestaat uit druppels van 0,2-0,5 mm grootte.
• Is mogelijk als de laagste wolken minder dan minder dan 300 meter hoog zijn (1000 voet).
• Gaat "over" in regen als de top van de wolk hoger dan 2500 meter is.
• Is in een wolkenlaag vanaf 600 meter mogelijk.
• Matige motregen komt voor in de warme sector.
Hagel.
• Hagelstenen kunnen 13 cm groot worden.
• En 1 kilo zwaar.
• Hebben een valsnelheid van 20-60 km per uur.
• Middelgrote hagel geeft de meeste landbouwschade.
• Grote hagel geeft de hoogste economische schade.
• "Grote hagel" is 2 cm of groter.
• Grote hagel alleen bij voorjaars- en zomeronweersbuien.
• De meeste hagel valt in het voorjaar (3 maal per maand), gevolgd door de winter.
Hagel valt met name uit buien waarvan ¾ van de wolk boven de vorstgrens ligt. In de zomer ligt de vorstgrens rond 3000 meter. De buienwolk zal dan minstens 12 km hoog moeten zijn om hagel te produceren. In de winter is het makkelijker, all is er dan vooral korrelhagel. Hagel ontstaat vooral als de wolkentop -12 of lager is, of de 700 millibar-temperatuur -12 of lager is. Maar bij een grond¬temperatuur van 5 graden valt vrijwel nooit "korrelhagel". De hagelsteen is dan te lang beneden de vorstgrens om niet te smelten. Het moet aan de grond sowieso boven nul zijn om kans op hagel te geven. Bij een temperatuur op 1500 meter (het 850-millibarniveau) van – 10 of lager valt vrijwel alle neerslag in de vorm van sneeuw. Hagel groter dan 2 cm valt alleen bij zomerse onweersbuien. Die hebben een stijgende luchtstroom die meer dan 100 km per uur bedraagt. Alleen dan kan een grotere hagelsteen in de lucht worden gehouden. De maximale stijgende luchtstroom in een zomerse bui is in ons land ongeveer 150 km per uur.
Sneeuw.
• Sneeuw ontstaat door het aan elkaar plakken van ijskristallen.
• Driftsneeuw kan beginnen bij temperatuur onder nul en een "hoge" windkracht 4 (meer dan 15 knopen).
• Een sneeuwstorm is matige of zware sneeuwen windkracht 8. Een sneeuwjacht is er vanaf windkracht 6.
Maar wanneer valt er nu sneeuw? Daartoe moeten we een onderscheid maken tussen buien en zogeheten "frontale neerslag". Bij buien is het temperatuurverval tussen grond en bovenlucht groot, bij frontale neerslag kan het aan de grond -1 zijn, en op 3 000 meter ook -1. Als de temperatuur in de tussenliggende niveaus maar onder nul blijft.
Voor sneeuw kunnen we opnieuw de temperatuur op 850 millibar te hulp roepen
• Bij buien: vanaf -7 kans op sneeuw.
• Onder de -10: vrijwel alle buien zijn sneeuwbuien.
Maar ook bij frontale neerslag (als er een warmtefront of een occlusie nadert) is die temperatuur handig.
• Bij frontale neerslag: vanaf -3 grote kans op sneeuw.
• Boven de -1: alleen kans op ijzel of ijsregen.
Ook is de zogeheten "dikte tussen 1000 en 500 millibar" van belang. De dikte is een soort gemiddelde temperatuur tussen 1000 en 500 millibar. Diverse modellen laten dit getal zien. De dikte 1000-500 is vooral handig rond depressies. Een tabel:
• 518 dam bij neerslag: kans op sneeuw 90%
• 524 dam: 70%
• 526 dam: 50%
• 529 dam: 30%.
• 533 dam: 10%.
In de bergen is de dikte 1000- 500 minder bruikbaar, omdat de luchtdruk daar lager is.
Bij een noordwestelijke stroom, buien en 524 dam geen sneeuw.
Motsneeuw.
• Idem als voor motregen.
• Wolkenhoogte maximaal 300 meter.
• Wolkendikte maximaal 2000 meter.
• Kans op motsneeuw is groter aan de lijzijde van industriegebieden.
IJzel.
• IJzel "treedt op".
• Kan het "ijzelen"?
• IJzel bij bevroren grond en Temp (850) hoger dan -3.
• Bevriezing op natte weggedeelten is geen ijzel.
IJzel is een belangrijk fenomeen. Het zorgt voor gladheid op de weg, maar meestal is ijzel van korte duur. Om het te voorspellen is in principe niet zo moeilijk, hoewel de temperatuur van de lucht zeer nauw luistert. IJzel komt vooral voor bij warmtefronten en vrijwel nooit bij occlusies.
IJzel "treedt" weliswaar op, maar geldt ook als neerslag. IJzel treedt in de regel op bij de passage van fronten, maar bij een zwakke zuidelijke stroming en een hardnekkige kou kunnen ook "ij zei buien" voorkomen. Een zuidelijke stroming is vaak licht onstabiel, terwijl de kou aan de grond blijft. Regenbuien uit het zuiden kunnen dan voor dikke regendruppels met veel ijzel zorgen. Bij een westelijke stroming komt bijna nooit ijzel voor, of alleen kortdurend. Een west¬ of zuidwestenwind zorgt dan meestal voor een snelle verdwijning van de vorst. Naast de temperatuur op 850 millibar kan ook de dikte tussen 1000 en 500 millibar worden gebruikt. Bij een dikte boven de 528 dam is er alleen kans op ijzel, als het tenminste nog vriest aan de grond.
IJsregen.
IJsregen is een curiosum. Het komt zelden voor, het kenmerkt zich door het "getik" op de takken en hekken. IJsregen zijn brokjes ijs, nadat sneeuw was gesmolten was maar onderweg weer bevriest.
• Voor ijsregen geldt hetzelfde als bij ijzel, maar de natte-boltemperatuur moet onder nul zijn. Natte-bol is het gemiddelde van dauwpunt en temperatuur. IJsregen kan ook voorkomen bij temperaturen tot +4, maar dat is bijzonder.
Zand.
Zand uit de woestijn komt vooral voor in het voorjaar of de vroege zomer. Dan staat er soms een stroming vanuit Noord-Afrika. In de hoogzomer is dat meestal niet het geval en heerst er hogedruk boven de Middellandse Zee. Het zand wordt vooral boven de bergen van Marokko en Algerije naar hoge luchtlagen getransporteerd door sterke convectie. Het hangt dan van de boven stroming af of zand ook in regenbuien bij ons terechtkomt. Volg een mogelijke luchtdruk- of hoogtelijn op 500 millibar.
Dauw- of dauwval.
• Is eigenlijk geen neerslag, komt vooral door verdamping uit de grond.
• Dauw slaat neer met ongeveer 0,05 mm/uur.
• 10 uur dauw geeft een maximum van 0,5 mm neerslag.
• Dauw komt met name voor in onstabiele lucht, na een koufront.
Dauw wordt vaak gerapporteerd als "niet meetbare neerslag". Het is meestal een gevolg van een te laag opstellen van de regenmeter. Een verhoging tot 50 cm of 1 meter helpt!
Rijp.
Bevroren mist, dauw.