Een mooie voorjaarsdag. In Pieterburen wijst de thermometer 16º aan. Op hetzelfde tijdstip waant men zich in Ter Apel met 24º in hartje zomer. Het scheelt een jas tussen de beide plaatsen. Datzelfde kan in de winter gebeuren, maar dan andersom. In Ter Apel kunnen bij -10º best de ijsbloemen op de ramen staan, terwijl de temperatuur in Pieterburen rond het vriespunt schommelt. Ook qua windkracht kennen het noorden en de zuidelijkste punt van de provincie grote verschillen. Wanneer in bijvoorbeeld Jipsingbourtange geen zuchtje wind staat, kan een fietser in Roodeschool best op moeten boksen tegen windkracht zes of zeven. Het antwoord op de vraag hoe dat kan is heel simpel: de invloeden van het water zijn door allerlei omstandigheden niet overal hetzelfde in de provincie.
Groningen mag dan net als heel Nederland wetenschappelijk gewoon een zeeklimaat hebben, dat wil nog niet zeggen dat er geen verschillen zijn. Het zeeklimaat van Groningen is anders dan van bijvoorbeeld Zeeland of Limburg. Zelfs de regio's in de provincie verschillen onderling. Misschien minder vergaand dan Noord- en Zuid-Nederland, maar verschil is er wel degelijk. Met dank aan de Waddenzee, de Duitse Bocht, Eems en Dollard.
Het gemiddelde weer in Lauwersoog is toch enigszins anders dan in Marum, of in het meest zuidelijke dorp van de provincie: Munnekemoer. Ook tussen dorpen als Oudeschip, Nansum, Termunterzijl en Nieuw-Statenzijl aan de Eems en de Dollard en dorpen als Kiel-Windeweer, Bareveld en Jipsingboermussel tegen de Drentse grens aan zijn zeker verschillen, ook al zijn ze minimaal. Zelfs tussen de noordelijkste en zuidelijkste dorpen kunnen die verschillen merkbaar zijn. Oudeschip, het noordelijkste dorp van ons land heeft door de invloeden van de Waddenzee en de Eems toch te maken met andere weersinvloeden dan Nieuw-Statenzijl op de grens van Nederland en Duitsland in het bekken van de Dollard. Meren zijn in Groningen dun gezaaid, maar we kunnen er niet omheen dat het Zuidlaardermeer, het Paterswoldermeer en het Schildmeer toch van invloed zijn op het weer in de omgeving. En dan hebben we het nog niet eens over de Waddeneilanden. Want Schiermonnikoog mag dan behoren tot Friesland, het is toch een beetje een Gronings eiland.
Rottumeroog en Rotturnerplaat hebben eveneens te maken met andere weersinvloeden, al heeft niemand er sinds de onbewoonde staat iets aan. Over het hoe en waarom van het weer en het gemiddelde weer in de verschillende streken van de provincie gaat dit hoofdstuk.
Wind en het zeewater hebben grote invloed op het zeeklimaat in Groningen. Dat zeewater zorgt in de winter tijdens een vorstperiode nog wel eens voor een interventie. Zo'n interventie -letterlijk vertaald tussenkomst - betekent tijdens vorst een dooiaanval en in voorjaar en zomer op warme dagen plotselinge afkoeling halverwege de middag. Dit geldt vooral voor het Waddenkustgebied en de Waddeneilanden. Deze warmere of koudere lucht dringt soms ook door in de hele provincie. ' Vanzelfsprekend waait het in Groningen, vooral op het kale 'Hogeland' veel, vaak en soms hard. De gemiddelde temperatuur ligt tussen de acht en negen graden, de regenneerslag is gemiddeld 780 mm per jaar en het aantal zonuren bedraagt jaarlijks gemiddeld 1780 uren.
Groningen opdelen volgens de klimatologie is niet mogelijk, omdat de hele provincie een zeeklimaat heeft. Vandaar dat is gekozen voor een indeling naar streek. In elk gebied speelt het zeeklimaat een hoofdrol terwijl er toch door allerlei invloeden verschillen zijn. Ligging aan de Waddenzee, de Eems of de Dollard, het coulissenlandschap grenzend aan Friesland, het veenkoloniale gebied ingeklemd tussen de Duitse grens en de Hondsrug in Drenthe vervullen een belangrijke bijrol en geven elk gebied een eigen klimaatskarakter.
Het Groninger waddengebied.
Het wad en het waddengebied zijn een verhaal apart. Opvallend is natuurlijk dat het er altijd waait. Even opvallend is het grotere aantal zonuren en de geringere kans op regen. De smalle stroken land, die geheel worden omringd door water, zijn allemaal verschillend, maar ze hebben één ding gemeen: flink wat meer zon dan gemiddeld in Nederland. Het weer en het klimaat op de Waddeneilanden worden zowel beïnvloed door de Noordzee aan de noordkant als de Waddenzee aan de zuidkant. Het zeewater heeft ontzettend veel invloed op het weer en werkt als het ware stabiliserend op de temperatuur. Want waar de wind op de Waddeneilanden - en dat geldt ook voor de Friese Waddeneilanden - ook vandaan komt, hij komt altijd over water.
Als het water koud is, dus 's winters en in het vroege voorjaar, koelt de lucht die over zeewater wordt aangevoerd af. Is het water daarentegen in de zomer en herfst warmer, dan wordt de lucht juist verwarmd. Door die verschillen in temperatuur kunnen wolken, regen, zeedampen en mist ontstaan. Zeewater koelt namelijk én langzaam af én warmt langzaam op. Het gevolg daarvan is dat de verschillen in temperatuur van land en zee op de Waddeneilanden, bewoond of onbewoond, door de verhouding land/water kleiner zijn dan op het vasteland. Daardoor ontstaat minder snel bewolking. Want zoals bekend ontstaat bewolking door temperatuurverschillen waar koude en warme luchtmassa'selkaar ontmoeten.
Typerend voor de Waddeneilanden is dat in de winter de temperaturen over het algemeen iets hoger liggen dan op het vasteland. Uitzonderingen bevestigen ook hier de regel; soms is de temperatuur lager. Dat is mede afhankelijk van of, en hoe snel, de Waddenzee bevriest. De wind en een keiharde noordoostelijke of oostelijke stroming spelen daarin een belangrijke rol. Als dat laatste het geval is, heeft het water niet zoveel invloed. Dan stroomt de koude lucht in een te hoog tempo over het warme zeewater, waardoor opwarming niet of nauwelijks plaatsvindt. Wel ontstaan dan vaak buien.
Kustfront.
Is de intensiteit van deze buien groot en blijven ze beperkt tot de Waddeneilanden en de kustgebieden dan is er sprake van een kustfront. Deze kustfronten komen vooral voor in de winter. Door het relatief nog warme zeewater ontstaan makkelijk sneeuwbuien, waardoor de Waddeneilanden en de kustgebieden soms volop sneeuw hebben, terwijl in de rest van het land geen sneeuwvlok te bekennen is. Warme lucht over koud zeewater heeft andere gevolgen; kans op meer bewolking, bijvoorbeeld in het voorjaar. Mist of zeedampen behoren tot de mogelijkheden, waardoor het kil en koud blijft, terwijl het juist dan ver landinwaarts zachter is. Zeker als de wind uit het noorden, westen of noordwesten komt.
Het gebeurt een enkele keer dat een eiland omgeven is door mist, of door zeedampen, maar dat op het eiland zelf de zon schijnt. Dat heeft te maken met lokale opwarming. Soms hangen de zeedampen zelfs tot op het strand. Dit verschijnsel komen we ook tegen op de stranden aan de kust in de rest van het land.
Voor de langste dag neemt de zee, na de langste dag geeft de zee, is niet zomaar een gezegde. Er zit wel degelijk een filosofie achter. Het eerste deel van de zomer is het zeewater kouder dan het land, waardoor minder buien ontstaan. Zeewater neemt namelijk langzaam warmte op en straalt daardoor minder warmte uit. Land straalt in die tijd relatief meer warmte uit, dus ontstaan voor de langste dag de buien op het land en drijven richting zee weg. Na de langste dag is dat minder het geval. Anders wordt het natuurlijk wanneer het al vroeg in het jaar warm is, zoals in het voorjaar van 2000, waardoor de temperatuur van het zeewater eerder stijgt. Dan krijgen ook de Waddeneilanden meer buien en is dagenlang regen geen uitzondering. Een westelijke stroming, die zorgt voor bewolking en buien vanaf zee, is daaraan debet. Als dit plaatsvindt is er meestal sprake van een slechte zomer. Met een zeeklimaat behoort dat nu eenmaal tot de mogelijkheden.
Heel positief voor de Waddeneilanden is dat door de kleinere buienkans het aantal zonuren groter is. Dat de buien sneller overtrekken dan boven het vasteland is een fabeltje. Het heeft meer te maken met het getij en de temperatuur van het zeewater. De buien die vanaf het vasteland komen en richting waddengebied trekken, blijven bestaan of doven uit, afhankelijk van de watertemperatuur van de Waddenzee en de hoeveelheid drooggevallen land (eb). Bereiken deze buien de Waddeneilanden wel, dan kunnen ze voor de relatief koudere Noordzee blijven hangen. Dit is vooral het geval bij vloed. Vaak klinkt dan: 'Eerst moet de vloed voorbij zijn, alvorens de bui wegtrekt of oplost!'
Aardig is dat het er in de zomer' s nachts niet echt koud wordt. Zwoele nachten zijn geen uitzondering. Als het zeewater eenmaal een temperatuur van achttien, negentien graden heeft, wordt het veel minder koud dan op het vasteland.
Natuurlijk straalt de zandgrond wel iets kou uit, maar omdat de oppervlakte klein is koelt het minder af. Een heel verschil met 'het landklimaat' in bijvoorbeeld Ter Apel. Door verdamping van het warmere zeewater en toestroming van koudere lucht in de hogere luchtlagen is de kans op windhozen in het waddengebied groter. Meestal gaat het om een waterhoos, een windhoos boven water.
Kustgebied.
Op het kustgebied, zeg maar het gebied tussen Lauwersmeer en Eemshaven - Hunsingo - heeft de zee eveneens grote invloed. Wat voor de Waddeneilanden geldt, geldt deels voor de kustgebieden die grenzen aan de Waddenzee. Deels want de wind kan hier ook van land komen: uit het oosten, zuiden en zuidoosten. Gevolg: het zeewater heeft minder invloed.
In het vrij kale landschap zonder veel obstakels om de wind te breken waait het eigenlijk altijd. Ook hier kan een kustfront in de winter voor sneeuw zorgen, terwijl in de rest van de provincie geen sneeuwvlok valt. De sneeuwgrens ligt over het algemeen op de lijn Zoutkamp, Winsurn, Delfzijl, vaker iets dichter tegen de kust aan. Andersom kan natuurlijk ook; ligt landinwaarts sneeuwen langs de kust niet. In beide gevallen is de invloed van het nog relatief warme zeewater dé oorzaak. Zeedampen kunnen tot die lijn ook invloed hebben. De wind van zee heeft namelijk invloed tot zo'n dertig kilometer landinwaarts. Hoe verder landinwaarts, des te meer de wind wordt onderbroken door bebouwing en bebossing, des te minder last van zeedampen.
In het voorjaar zien we in het kustgebied dezelfde verschijnselen als op de Waddeneilanden, met dien verstande, dat op het vasteland de temperatuurverschillen groter kunnen zijn. Toch is de kans op zware nachtvorsten in het noordelijkste deel van Groningen kleiner dan meer landinwaarts. Daarom is dit gebied zo geschikt voor land- en tuinbouw. Door het afkoelingseffect van het zeewater is de kans op zware buien met hagel in de zomer eveneens minder groot dan bijvoorbeeld in Limburg of op de Veluwe. Qua zonuren is er niet veel verschil met de rest van Groningen. Wel is er in het voorjaar wat meer bewolking dan in het zuiden en oosten van de provincie. Daar staat echter tegenover dat het in het najaar eerder opklaart.
In het voorjaar en vooral in de voorzomer zorgt zeewind halverwege de middag voor afkoeling. Door het warme land en het koude water ontstaat op mininiveau een luchtdrukverschil tussen zee en land; boven land lage druk en boven zee hoge druk. Daardoor stroomt op een warme dag in de loop van de middag koude lucht van zee binnen en valt de temperatuur terug tot zo'n zestien graden.
's Winters als de wind van de Noordzee komt, dooit het vaak direct in de kustgebieden. Dan kan het zelfs licht regenen, terwijl in de rest van de provincie wat sneeuw valt. Elke winter tijdens een vorstperiode kennen we een of twee lichte interventies, dooiaanvallen: plotselinge storinkjes die boven de Noordzee ontstaan en de wind richting noordwest drijven waardoor warmere lucht vanaf zee binnenstroomt. De effecten van zo'n interventie zijn in het kustgebied het sterkst merkbaar; is het in Kloosterburen 4°, maar in Onstwedde rond het vriespunt.
Lauwersmeergebied.
Veel invloed heeft het Lauwersmeer door het relatief kleine wateroppervlak niet, toch is de invloedsfactor op de lucht niet uit te vlakken. Datzelfde geldt voor bijvoorbeeld het Paterswoldermeer, het Zuidlaardermeer en het Schildmeer. De watertemperatuur speelt zeker een rol. Wat en hoe groot die rol is heeft ook te maken met de ligging. Het Lauwersmeer heeft door de ligging aan deW addenzee een andere invloed dan het 'besloten' Zuidlaardermeer. Maar spoken kan het op elk water, niet zozeer door de wind, ook door verschillende diepten.
Menselijk handelen beïnvloedt het weer eveneens. Inpolderen of het juist weer onder water zetten van land, het omleggen van rivieren en irrigatieprojecten in droge gebieden dragen in meer of mindere mate toch zorg voor veranderingen. Inpolderen oefent invloed uit op het weerpatroon, omdat lokaal of regionaal de verhoudingen land-water veranderen. Volgens de bewoners rond het Lauwersmeergebied is sinds de inpoldering van de Lauwerszee het regenpatroon veranderd: minder regen en de zware buien, die vroeger voor de kust bleven hangen, drijven veel sneller weg.
Langs Eems en Dollard.
Dit gebied heeft de kenmerken van het kustgebied, maar ook een aantal andere (eigen)aardigheden. Het noordelijke deel van dit gebied, tot ongeveer Delfzijl, wordt duidelijk beïnvloed door de Waddenzee en de Duitse Bocht. Het zuidelijke deet vooral langs de Dollard, merkt wel de effecten van de zeewind, maar in veel geringere mate. Omdat het wateroppervlak veel kleiner is warmt het water namelijk eerder op of koelt het eerder af dan van de Noordzee of de Waddenzee.
Bovendien speelt het Duitse vasteland over de relatief smalle strook water een grote rol. Koude lucht vanuit het oosten en noordoosten krijgt minder kans om boven water op te warmen, waardoor de kans op sneeuw in dit gebied groter is dan in de rest van de provincie. Voor een kou-inval met bijvoorbeeld ijzel een zelfde laken een pak. Bij oostenwind zorgt het kleinere wateroppervlak ook in de zomer voor minder afkoeling dan een westen- of noordenwind. Wat buien en onweersbuien betreft tonen Eems en Dollard wel hun invloed, juist door het kleinere oppervlak. Hoe vaak blijft een bui niet hangen boven land, omdat 'hij nait over de Dollard hain kin'. De Dollard heeft minder invloed, hooguit zorgt het ondiepe water ervoor dat een bui niet doorzet.
Westerkwartier.
Het Westerkwartier kan qua weerpatroon opgedeeld worden in een noordelijk en zuidelijk deel. De denkbeeldige scheidingslijn loopt van Stroobos op de Fries-Groningse grens via Zuidhorn tot de stad Groningen. Het Reitdiep vormt de bovengrens van deze weerkundige indeling. Dit noordelijke deel wordt duidelijk beïnvloed door de Waddenzee. Hetgeen voor het kustgebied geldt, geldt ook voor dit gebied, zij het in iets mindere mate.
In het zuidelijke deel wint de invloed van het land het van de zeeinvloeden. Dat land sneller afkoelt en opwarmt dan water is hier duidelijk merkbaar. Bovendien moeten we de invloed van de bossen in zuidoost Friesland en het noorden van Drenthe niet uitvlakken. Bossen vertonen dezelfçle neiging als zeewater: ze warmen langzaam op, maar houden de warmte wel vast. Dat betekent dat de lucht in de bossen in het eerste deel van het jaar koud is en in het tweede deel warm en vochtig. Als er dus een bui komtl is het een flinke bui.
De ligging tussen Waddenzee en bosrijk landschap maakt het Westerkwartier gevoeliger voor buien, vooral in het voorjaar. Door de inrichting van het fraaie coulissenlandschap waait het hier wel veel minder hard, dan in bijvoorbeeld het kustgebied. Dat komt omdat de wind wordt gebroken door de bomen en het struikgewas. Ook qua temperatuur is het in dit deel van Groningen wat aangenamer dan in het aangrenzende Hunsingo.
Fivelingo.
Het klimaat en het weer in dit gebied is heel complex: aan de oostkant wordt het weer beïnvloed door de Eems en in het noorden door de Waddenzee, terwijl vanuit het westen en zuiden landinvloeden merkbaar zijn. Het is daarom eigenlijk een mix van invloeden zoals we die kennen in het Westerkwartier en de kustgebieden. Groningers in Fivelingo krijgen van beide wat. Duidelijk is dat in het voorjaar en het eerste deel van de zomer de buien stevig kunnen zijn.
Duurswolde/Oldambt.
De invloeden uit het oosten (Duitsland), het noorden vanaf zee, het kale veenkoloniale gebied en de Drentse Hondsrug die duidelijk als een buffer dient, zorgen ervoor dat het in bijvoorbeeld Duurswolde en Oldambt 's zomers wat warmer is en 's winters wat kouder dan in de rest van de provincie. Een kou-inval uit het noorden of noordoosten klapt hier het eerst binnen, waardoor het in dit gebied' s winters ijzig koud kan zijn. Daar staat tegenover dat de warme lucht vanuit het oosten hier in de zomermaanden ook het eerst is. En door de Hondsrug, die dit gebied nogal beïnvloedt, is de buienactiviteit minder groot.
Westerwolde.
In Westerwolde zijn de extremen het grootst. Ingeklemd tussen Duitsland en de Hondsrug en aan de noordkant het Oldambt is dit deel van Groningen in de zomer zonder meer het warmst en in de winter het koudst. Vanuit Duitsland stroomt in de winter de koude oostenwind genadeloos toe. In de zomermaanden daarentegen zorgt dezelfde oostenwind voor hogere temperaturen. De Hondsrug is een ware buffer voor de buien vanuit het zuiden en zuidwesten, waardoor het ook hier minder regent.
Vooral tussen dit meest zuidelijke deel van de provincie en het noordelijk deel is er een merkbaar 'klimaatsverschil', het kan op een en dezelfde dag best een jas schelen, soms zelfs een jas en een trui. En wat te denken van een regenjas of paraplu.
Bron: Bar en Boos - Groningen en het weer door Piet Paulusma en Roely Boer, ISBN 90.330.1119.0.